Termenlijst

A B C E F G H I J K L M N O P R S T V W

Ambiguïteit (kenmerk)
Wij bedoelen hiermee ambiguïteit op woord- of zinsniveau. Ambiguïteit op woordniveau betekent dat een woord meerdere betekenissen heeft of op meerdere manieren geïnterpreteerd kan worden. Ambiguïteit op zinsniveau betekent dat je de zin op meerdere manieren kunt lezen, waarbij het niet eenduidig is welke functie ieder zinsdeel heeft. 

Begripsmaat
De manier waarop in een onderzoek gemeten wordt wat iemand van een tekst begrijpt.

Bijzin (kenmerk)
In een samengestelde zin hangt meestal een bijzin aan een hoofdzin. Je herkent een bijzin vaak aan het feit dat de persoonsvorm achteraan staat.

Er zijn allerlei soorten bijzinnen. De belangrijkste zijn betrekkelijke bijzinnen, die beginnen met een voornaamwoord als die of dat (De man die daar loopt is mijn vriend), en bijwoordelijke bijzinnen, die beginnen met een voegwoord (Ik liep naar de man toe omdat ik hem kende)

Brede versus diepe structuur (kenmerk)
M.b.t. websites. Een brede en ondiepe structuur biedt de gebruiker direct veel keuzes, en er zijn maar weinig onderliggende pagina’s. Een smalle en diepe structuur presenteert slechts een paar keuzes, maar bevat wel veel onderliggende lagen.

Cloze-test
Begripstest. Tekstbegrip wordt gemeten door ieder xte woord uit de tekst te schrappen (x varieert meestal tussen 5 en 15) en lezers te vragen dit woord te reconstrueren.

Consistente versus inconsistente informatie (kenmerk)
Inconsistente informatie is informatie die strijdig is met eerdere tekstinformatie of met de voorkennis van de lezer (een vegetariër eet ineens een biefstukje).

Controlevariabele
Een variabele die niet in de onderzoeksvraag genoemd wordt, maar waarvoor wel wordt gecontroleerd in de resultaten. Als bijvoorbeeld leeftijd een controlevariabele is, wordt gekeken of leeftijd invloed heeft op de prestaties van de lezers, en of de verschillen tussen groepen lezers in het onderzoek niet mede op verschillen in leeftijd gebaseerd zijn.

Explicietheid van instructies (kenmerk)
Een niet-expliciete instructie voor een geneesmiddel is bijvoorbeeld "Pas op wanneer u dit middel geeft aan kinderen". Een expliciete variant daarvan zou kunnen zijn "Geef dit middel alleen in overleg met uw arts aan kinderen".

Expositorische teksten
Genre. Teksten waarin een uitleg wordt gegeven over ingewikkelde zaken, vaak aan de hand van voorbeelden. Een schoolboek is een expositorische tekst, maar je hebt nog meer van dat soort teksten die we niet afzonderlijk benoemd hebben, zoals encyclopedieteksten, of teksten van educatieve websites.

Fragmenteren (kenmerk)
Bij fragmenteren wordt informatie verdeeld in items die op aparte regels komen te staan. Meestal gaat het om lijsten.

Framing: positief/negatief (kenmerk)
Hoe je een boodschap over bijvoorbeeld risico’s of kansen uitdrukt: positief (30% kans op winst) of negatief (70% kans op verlies). Inhoudelijk blijft de boodschap hetzelfde. 

Genre
Een genre van een tekst is het teksttype, bijvoorbeeld geneesmiddeleninformatie of schoolboek.

Genregroep
We hebben de genres gegroepeerd in groepen die verwijzen naar bepaalde domeinen van de samenleving waarin de teksten functioneren. Zo hebben we een genregroep onderwijs, met daarin genres zoals het schoolboek; en daarnaast een genregroep gezondheid, met daarin een groot aantal verschillende medisch georiënteerde genres. Sommige genres zijn niet aan zo’n domein verbonden, zoals bijvoorbeeld formulieren. Die komen in allerlei sectoren voor.

Gestuurde reproductie
Begripstest. Het begrip van een deel van een tekst wordt gemeten door een proefpersoon te vragen alles te vertellen wat hij zich herinnert van dat specifieke onderdeel van de tekst. 

Hypertekst
Zie lineair versus hypertekst.

Informatie die inferenties ondersteunt (kenmerk)
Een inferentie is een gegeven dat de lezer zelf afleidt uit de tekst, en dat dus niet letterlijk in de tekst staat. De lezer kan middels extra informatie geholpen worden bij het maken van inferenties. 

Interferentie (kenmerk)
Interferentie treedt op wanneer de lezer een bepaald element moet terugverbinden aan een eerder gelezen element en er meerdere soortgelijke referenten zijn om naar terug te linken. Dus het woord hij is lastig als er dicht bij elkaar twee heren in de tekst voorkomen, en een bijzin met het woord roepen is lastig als er in de hoofdzin al sprake is van iemand anders die schreeuwt, zodat je eventjes niet weet aan wie je het werkwoord moet verbinden: aan het onderwerp van de bijzin of (ook) dat van de hoofdzin.

Informatiedichtheid (kenmerkgroep)
De hoeveelheid informatie die een tekst bevat per woord. Wordt meestal uitgedrukt in type-token ratio of propositionele dichtheid

Jury-instructies
Genre. Instructies die een rechtbankjury krijgt bij het beoordelen van een rechtzaak. Onderzoek naar jury-instructies is meestal afkomstig uit de Verenigde Staten.

Kenmerk
Een kenmerk verwijst in de kennisbank naar het boodschap- of tekstkenmerk waarvan het effect op begrijpelijkheid wordt onderzocht. Dat kenmerk wordt in het experiment gemanipuleerd. In een onderzoek naar het kenmerk kopjes zou bijvoorbeeld het begrip van teksten mét en zónder kopjes met elkaar worden vergeleken. Zo kunnen de auteurs een conclusie trekken over het effect van het gebruik van kopjes op het begrip van een tekst.

Leesprocesmaten
Manieren om te onderzoeken wat iemand deed tijdens het lezen van een tekst: hoe lang deed hij erover, keek hij terug, en hoe lang deed hij over het beantwoorden van de vraag?

Lijdende vorm (kenmerk)
Ook wel de passieve vorm. Een zin in de lijdende vorm heeft als onderwerp de persoon die of het ding dat de handeling ondergaat. Een voorbeeld: "Het boek wordt door Karin gelezen". De lijdende vorm geldt als moeilijker dan de bedrijvende vorm (Karin leest het boek).

Lineair versus hypertekst (kenmerk)
Lineaire tekst is tekstuele informatie in een vaste presentatievolgorde, zoals je die leest in een boek of een magazine. 
Hypertekst is tekst zoals je deze op internet tegenkomt, waarin hyperlinks verborgen kunnen zijn die naar een ander deel van de tekst leiden. Hypertekst kan dus meerdere lagen hebben. 

Link labels (kenmerk)
De woorden waarmee hyperlinks worden aangeduid.

Modaliteit
Letterlijk ‘manier’. In de Kennisbank verwijst het naar de manier van overdracht van informatie: via een papieren tekst, een website, of mondeling.

Naamwoordstijl (kenmerk)
Het gebruik van zelfstandige naamwoorden en van de infinitief in plaats van actieve werkwoordsvormen. Volgens de adviesliteratuur maak je zinnen hiermee onnodig lang en stroef. Een voorbeeld: "De mogelijkheid bestaat om meer met uw ambities te doen, als er een verbreding van werkzaamheden plaatsvindt".

Narratieve teksten
Genre. Narratieve teksten zijn verhalende teksten. Die kunnen literair zijn, maar ook niet-literair.

Niet-domeingebonden genres
Genre dat niet bij een bepaald domein hoort, bijvoorbeeld websites of hyperteksten. Die komen in allerlei domeinen voor.

Niet-tekstuele onafhankelijke variabele
Naast een tekstkenmerk wordt soms ook de invloed van een andere variabele onderzocht, bijvoorbeeld de instructie die wordt gegeven aan de lezers, of hun voorkennis.

Ontslaginformatie
Genre. Informatie die een patiënt in een ziekenhuis mee naar huis krijgt bij het zogenaamde ‘ontslag’, i.e. het vertrek uit het ziekenhuis. Dit kan zowel mondelinge als schriftelijke informatie zijn.

Organizer (kenmerk)
Een manier om vooraf de globale structuur van de tekst te presenteren. Voorbeelden zijn een inhoudsopgave of een stukje inleidende tekst over wat komen gaat.

Persoonlijke stijl (kenmerk)
Een schrijfstijl waarbij de personages centraal staan (dat kan ook de schrijver zelf zijn). De passieve vorm zal hierbij bijvoorbeeld weinig gebruikt worden. 

Perspectief (kenmerk)
Vanuit wie een tekst is geschreven: in een derde-persoonsperspectief (hij/zij), een tweede-persoonsperspectief (jij), of een eerste-persoonsperspectief (ik). 

Persuasief
Genre. Een persuasieve tekst is een tekst die als doel heeft iemand te overtuigen. 

Propositionele dichtheid (kenmerk)
Het aantal proposities in de tekst, gedeeld door het aantal woorden. 

Een propositie is één informatie-eenheid in de zin. Een propositie bestaat vaak uit een werkwoord met bijbehorend subject en eventuele objecten, of uit een bepaling (bijvoeglijk of bijwoordelijk). De zin "Hij bezoekt op maandag zijn oude moeder" telt drie proposities:

  • Zijn moeder is oud.
  • Hij bezoekt zijn moeder.
  • Hij brengt dat bezoek op maandag. 

Referent
Een persoon of ding waarnaar in de tekst verwezen wordt. 

Signaalzinnen of signaalwoorden (kenmerk)
Woorden (dus, echter) of zinnen (eerst behandelen we onderwerp 1) in de tekst waarmee de structuur van de tekst wordt aangegeven.

Stimulus
Een gemanipuleerd woord of gemanipuleerde zin die de onderzoeker gebruikt om iets te meten.

Taakuitvoering
Begripsmaat. Begrip wordt gemeten door de lezer de informatie uit de tekst te laten toepassen. Je test bijvoorbeeld een bijsluiter door een denkbeeldige situatie te schetsen en de lezer te vragen hoe hij zou handelen.

Tangconstructie (kenmerk)
Een zin waarin woorden die bij elkaar horen niet bij elkaar staan. Er is sprake van een grote afstand, bijvoorbeeld tussen de delen van een scheidbaar werkwoord (bereidt … voor), een hulp- en hoofdwerkwoord (heeft … gegeven), of een lidwoord en zelfstandig naamwoord (tienduizend… lieveheersbeestjes). Een voorbeeld:"De tienduizend, uit andere landen afkomstige, met een ernstige ziekte besmette lieveheersbeestjes".

Toestemmingsverklaring medisch handelen
Genre. In het Engels heet dit ‘informed consent’. Het betekent dat een patiënt akkoord gaat met een voorgestelde medische behandeling of een medisch onderzoek. Vaak moet hij hierbij een formulier invullen. 

Type-token ratio (kenmerk)
Een methode om variatie in iemands vocabulaire te berekenen via de rijkheid van zijn geschreven of mondelinge tekst. Je deelt daartoe het aantal verschillende woorden in de tekst (types) door het totaal aantal woorden (tokens).

Verleidelijke details (kenmerk)
Extra informatie (details) die interesse opwekt bij de lezer, maar die niet van belang is voor het hoofddoel van een tekst.

Vrije reproductie
Begripstest. Begrip van een hele tekst wordt gemeten door de proefpersoon te vragen alles te vertellen wat hij zich herinnert van de tekst.

Woordbekendheid (kenmerk)
De mate waarin een woord bekend is bij de lezers die meedoen aan het onderzoek. 

Woordfrequentie (kenmerk)
Het aantal keren dat een woord voorkomt in grote tekstverzamelingen. Frequente woorden gelden als makkelijker dan infrequente woorden.